| |
OOG IN OOG
Midden in de Franse wildernis - de bewoonde wereld is ver te zoeken - zitten we
op een betonnen steiger te genieten van het meer, het leven erin en de natuur
eromheen.
Hij kijkt naar mij. Zijn ogen staan mooi.
‘Wat zit je naar me te kijken?’vraag ik.
‘Je moet die wallen onder je ogen eens weg laten halen,’ antwoordt hij.
Ik wist het: hij is verliefd.
We kijken naar het meer. Eilandjes flap drijven stuurloos rond, zoekend naar
elkaars gezelschap of elkaar afstotend en koersend naar het midden van het water
- de rust en de ruimte - om uiteindelijk tot stilstand te komen. Recht onder de
lijn van mijn grootste fan.
Hij heeft de pest aan waterpest.
Met de boot varen we uit om met behulp van een viszoeker de structuur van de
bodem van het meer in kaart te brengen. Ik peddel en hij legt het loodje op
steeds een andere plek. Kiezel- of zandgrond zoeken we.
De terugstuit van het loodje geeft kiezelgrond aan. Uitwaaierend rondom die plek
bepalen we het oppervlak. Hij markeert uiteindelijk het kiezelbed door een lange
stok met een zwaar lood recht in het water te laten zakken. De kiezels krijgen
boiliegezelschap.
Na markering van een zandbank roeien we terug naar de steiger, vele boilies
lichter.
Vanaf
de kant kunnen we met moeite de markers traceren. Eentje staat recht tegenover
onze steiger, maar wel zo’n honderd meter verder.
Nu komt de ware betekenis van een werphengel tot uiting: met beheerste kracht
werpt mijn favoriete karpervisser zijn hengel uit en zie ik het lood een paar
meter vóór de markeerstok in het water plonzen. Perfect. Niets meer aan doen.
De drie andere hengels varen we uit. Vier op een rij in hun standaard, elke
verbonden met een eigen plek, verspreid over het meer. De tweede hengel van
links dopen we tot de mijne: we klikken samen.
De avond valt en we wachten. Waken. Ogen op het water en een oogje op elkaar. We
genieten van de stilte. Er hangt wat in de lucht…
We wedden samen voor een halve Mars welke beetverklikker het eerst van zich zal
laten horen. Ik wed op ‘mijn’ hengel. Hij op de tweede van rechts. De twee
andere hengels liggen erbuiten.
De nacht laat ons met rust. Het meer ook. Geen enkele aanbeet. Nada.
Ze vreten hun buik rond aan de boilies en malen niet om ons karige ontbijt: twee
hardgekookte eieren met verse bieslook. Er moeten boodschappen gedaan worden.
Ik blijf achter bij de vier hengels, als de eigenaar met zijn - voor mij te
grote - 4x4 naar het dorp vertrekt. Geen vrouwenauto, die Opel Frontera.
Een beetje zenuwachtig vraag ik hem snel nog één keer wat ik precies moet doen
als een beetverklikker af gaat. Komt goed.
Hij is nog geen vijf minuten weg als de optonic van de tweede van links door
mijn lijf giert. Vergezeld van een adrenalinestoot. Een sprint naar de hengel
zorgt voor een snelle onderbreking van de run van de vis. Ik heb beet!! …!… Wat
nu?
Schreeuwen heeft geen zin; niemand zal me horen. Een ruk aan de lijn trekt mij
bijna met hengel en al het water in. Ook dát nog.
Ik besluit het gevecht aan te gaan en zet me schrap. Na vijf minuten gewaar ik
mijn gevechtspartner en begin ik plezier in het spel te krijgen. Ik zet mijn
rechterbeen over de hengel, zodat ik mijn beenspieren ook kan gebruiken. Hij is
sterk.
Sterk en slim, want na elke krachtsmeting houdt hij zich even stil, mak als een
lammetje, om ineens weer toe te slaan. Ik heb hem door.
Twee meter voor de steiger poseert hij zijn schoonheid. Allemachtig! Wát een
prachtvis… een volschub met goudbruine ogen…
We kijken elkaar aan. Stil, verwonderd, op onze qui-vive.
Minuten verstrijken en dan begint het gevecht opnieuw. Wat een machtsvertoning!
Na een halfuur krijg ik kramp in mijn armspieren en beginnen mijn bovenbenen
pijn te doen. Dit hou ik niet lang vol. Met mijn voet trek ik het schepnet
dichterbij. Ik probeer het juiste moment te bepalen: meteen na de volgende
krachtsmeting.
De moed zakt me in m’n slippers; de vis lijkt te groot voor het net! Ik kan maar
kort passen en meten, want zodra de karper het net raakt, slaat hij op de
vlucht. Mij bijna meetrekkend.
Ik gooi het net aan de kant en zet me opnieuw schrap. Pauze.
Hoe lang gaat dit duren? Drie kwartier is inmiddels verstreken. We raken beide
uitgeput. Ik probeer hem nog één keer in het schepnet te loodsen, maar
tevergeefs. Hij is slim en snel. En beresterk.
Mijn armen en benen beginnen te trillen. Waar blijft mijn karpervisser, mijn
steun en toeverlaat? Tranen prikken achter mijn ogen. Ik weet niet of ze van
frustratie of vermoeidheid zijn.
Ik praat op de vis in. Dat het allemaal zo ernstig niet is, dat hij - als hij
zich gedraagt - snel zijn vrijheid weer terug zal hebben. Ik beloof hem dat.
Mijn verbeelding speelt me parten: de vis ligt stil en kijkt me aan, oog in oog.
Alsof hij me gelooft…
Na nog vijf strijdloze minuten komt eindelijk de verlossing. Mijn geliefde
overziet de situatie in een oogwenk en pakt het landingsnet.Diagonaal
wordt de vis er ingeloodst en binnengehaald.
‘Je hebt een schitterende dertiger!’roept hij enthousiast als hij met de vis
naar de weegzak loopt. Ik mag hem zelf wegen: 34 pond, schoon aan de haak.
Hij is zo trots als een pauw. Ik pak mijn fototoestel om hem met die prachtige
volschub vast te leggen, maar daar is geen sprake van. ‘Jouw inspanning, jouw
hengel, jouw karper. En wát voor een!’
Na de foto laten we hem vrij. Die ogen… zó mooi, zó dankbaar. ‘Je hebt woord
gehouden,’ en wég zwemt hij. Mijn vis.
Ik ben een hele ervaring rijker. En… een halve Mars.
Helmi van der Helm, augustus 2006
|